Hoe kies je het juiste hulpwerkwoord in het Italiaans
Verb name hereTranslation |
|
---|---|
Als je niet zeker weet wat je moet kiezen, bekijk dan onze aanbevelingen hieronder. En wees niet bang om een fout te maken.
|
Verb name hereAdditional info here |
|
---|---|
Essere of Avere kiezen voor samengestelde tijden in het Italiaans
In het Italiaans is het kiezen van het juiste hulpwerkwoord (ausiliare) om samengestelde tijden te vormen best lastig, zeker als je net begint. Gelukkig zijn er een paar algemene regels die je helpen om dit beter te begrijpen en minder fouten te maken.
Belangrijkste hulpwerkwoorden
In het Italiaans gebruik je twee hulpwerkwoorden om samengestelde tijden te vormen: essere («zijn») en avere («hebben»). Die combineer je met het voltooid deelwoord (participio passato) van het hoofdwerkwoord, bijvoorbeeld bij tijden als passato prossimo of trapassato prossimo.
Algemene regels voor het kiezen van het hulpwerkwoord
Transitieve en intransitieve werkwoorden:
Bij transitieve werkwoorden (die een direct object hebben – je kunt vragen «wat?» of «wie?») gebruik je meestal avere als hulpwerkwoord.
Bijvoorbeeld:
- Ho mangiato la pizza. (Ik heb de pizza gegeten.)
- Hai visto il film? (Heb je de film gezien?)
Bij intransitieve werkwoorden, die geen direct object hebben, gebruik je meestal essere.
Bijvoorbeeld:
- Sono arrivato in tempo. (Ik ben op tijd aangekomen.)
- Siamo partiti alle nove. (We zijn om negen uur vertrokken.)
Beweging en verandering van toestand:
Het hulpwerkwoord essere gebruik je ook bij intransitieve werkwoorden die beweging aangeven (komen, gaan, stijgen, vallen, enz.) of een verandering van toestand (geboren worden, sterven, worden).
Voorbeelden:
- Sono andato a casa. (Ik ben naar huis gegaan.)
- È nato ieri. (Hij is gisteren geboren.)
- Siamo diventati amici. (We zijn vrienden geworden.)
Reflexieve werkwoorden:
Alle reflexieve werkwoorden gebruiken het hulpwerkwoord essere. Deze werkwoorden eindigen op "-si" in het infinitief en beschrijven een handeling die iemand op zichzelf toepast.
Bijvoorbeeld:
- Mi sono svegliato presto. (Ik ben vroeg wakker geworden.)
- Si è lavata le mani. (Ze heeft haar handen gewassen.)
Onpersoonlijke werkwoorden:
Sommige onpersoonlijke werkwoorden, zoals die over het weer (piovere – «regenen», nevicare – «sneeuwen»), kunnen zowel avere als essere gebruiken – afhankelijk van de context of regio.
Bijvoorbeeld:
- Ha piovuto tutta la notte. (Het heeft de hele nacht geregend.)
- È nevicato molto. (Het heeft flink gesneeuwd.)
Uitzonderingen en bijzondere gevallen
Er zijn een paar uitzonderingen in het Italiaans waarbij de keuze voor het hulpwerkwoord niet volgens de normale regels gaat. Sommige intransitieve werkwoorden gebruiken avere, zeker als ze eerder een toestand dan een actie beschrijven.
Een goed voorbeeld is camminare («wandelen/lopen»), dat met avere gaat:
- Ho camminato per due ore. (Ik heb twee uur gelopen.)
Tot slot
Om in het Italiaans het juiste hulpwerkwoord te kiezen, kijk je dus goed naar het soort werkwoord (transitief of intransitief), de betekenis (beweging, toestand, reflexief) en mogelijke uitzonderingen. Door veel te oefenen en patronen te onthouden, krijg je hier steeds meer gevoel voor.